Natuurlijk

‘Is ‘ie dood?’

‘Als een pier,’ zegt de politieman. Het dons op zijn bovenlip twijfelt tussen omhoog- en omlaag hangen.
De buurman staart me zielloos aan. Het maakt hem niet uit. Hij is toch dood.

‘Oké,’ zeg ik en navigeer mijn postcodeloterijfiets tussen het gewoel door naar mijn poort. Twee katten, die hebben besloten dat ze van mij zijn, wachten me op in mijn tuin. Eentje houdt iets omhoog.

‘Hier, hier heb je een paardenbloem.’

Terrasje

Godverdegodver! Prutprutprut wieuwwieuw prutprutprut. De pot achterop glimlacht beschaamd als de scooter uiteindelijk besluit verder te stiefelen. Haar hoofd mist op een haar na de bierfles die uit de boom valt, de bestuurster de afro-Amerikaan met groen haar en obesitas. Een student hangt met een onschuldige blik uit het raam. Achter me gilt een kind onophoudelijk.
De labrador naast me onderwerpt zich aan de magere Mechelse herder van een halfnaakte hondentrainer met een biertje teveel op. ‘Iedereen zit vol vooroordelen!’ roept hij als hij verder wandelt.
Ik zet mijn zonnebril op.